Ruwvoerkwaliteit van de eerste snede én hoe hierop in te spelen
Het extreem natte voorjaar van dit jaar heeft het winnen van de eerste snede op veel plaatsen tot een uitdaging gemaakt. Door grote regionale verschillen in neerslag was de draagkracht van de grond in sommige gebieden onvoldoende om te bemesten. Zelfs in mei en juni waren de weersomstandigheden sterk variërend, wat leidde tot een grote spreiding in de voederwaarde van de eerste snede.
Gemiddelde geeft onvolledig beeld
De variatie in voederwaarde is slechts één aspect van de enorme spreiding die dit jaar in de eerste snede zichtbaar is. Naast verschillen in VEM en ruw eiwit, zijn er ook grote variaties in drogestofgehalte en de inkuilresultaten. Sommige kuilen bevatten bijvoorbeeld een verhoogd gehalte aan ammoniak en boterzuur, wat de kans op boterzuursporen in de melk vergroot.
Maaibeleid voor volgende sneden
Op basis van de voederwaarde van de eerste snede kan een maaibeleid voor de volgende sneden worden geformuleerd. Dit is echter alleen mogelijk wanneer de mogelijkheid bestaat om kuilen tegen elkaar af te zetten. Uitgaande van de kuilanalyse, kan het volgende advies worden gegeven:
- Voorjaarskuil met weinig ruw eiwit en een rantsoen dat hoofdzakelijk uit snijmais bestaat:
Maai de volgende snede iets jonger, meestal na 3 tot 3,5 weken, om de noodzaak van eiwitaankoop zoveel mogelijk te beperken; - Voorjaarskuil met ruim voldoende ruw eiwit en een maisrijk rantsoen:
Maai de volgende snede na ongeveer 4 weken; - Voorjaarskuil met weinig ruw eiwit (< 150 g RE inclusief) en een rantsoen dat hoofdzakelijk uit graskuil bestaat:
Maai de volgende snede iets jonger, meestal na 3,5 weken, om voldoende ruw eiwit in het rantsoen te waarborgen. Te jong maaien is echter niet nodig, om eiwitaankoop zoveel mogelijk te beperken; - Voorjaarskuil met ruim voldoende ruw eiwit en een grasrijk rantsoen:
Maai de volgende snede na ongeveer 4 weken.